Afdelingen & Specialismen

U heeft mogelijk een TIA gehad. Om erachter te komen of het een TIA was, waardoor de TIA is veroorzaakt en om het risico op een volgende TIA of een beroerte te verminderen, wordt u een dag opgenomen in het ziekenhuis. Tijdens deze dag krijgt u verschillende onderzoeken. In deze folder vindt u meer informatie hierover.

Wat is een TIA?

De letters TIA staan voor de afkorting van de Engelse term: “Transient Ischaemic Attack”, (letterlijk: tijdelijke aanval bloedtekort). Bij een TIA wordt een bloedvat naar de hersenen even afgesloten. Er stroomt dus korte tijd geen bloed naar een bepaald deel van de hersenen. Daardoor vallen de functies van dit hersendeel even uit. Dit is te zien en te merken: het zijn de zogenaamde uitvalverschijnselen (zie volgende alinea). De meeste TIA’s duren 10-60 minuten. Als de klachten niet vanzelf weggaan, is er sprake van een beroerte. Bij zowel een TIA als een beroerte is het belangrijk om te starten met een behandeling. Als we niet behandelen, is er daarna een kans van ongeveer 20% dat er een ernstige beroerte ontstaat met uitvalsverschijnselen die niet meer overgaan.

Uitvalsverschijnselen

De uitvalsverschijnselen die bij een TIA kunnen optreden zijn:

  • Plotseling wartaal spreken, niet meer uit woorden kunnen komen of onduidelijk praten;

  • Plotseling dubbelzien, wazig zien of blindheid aan het linker of rechter oog;

  • Plotseling krachtverlies of verlamming van een arm en/of been;

  • Plotseling een doof of tintelend gevoel van een arm en/of been;

  • Plotseling een afhangende mondhoek of veranderd gevoel van het gezicht;

  • Een plotselinge combinatie van draaiduizeligheid, coördinatie- en/of evenwichtsstoornissen.

De uitvalsverschijnselen ontstaan opeens en verdwijnen vaak snel, meestal binnen een half uur. Bij een TIA raakt de patiënt nooit bewusteloos.

Onderzoek

Een TIA kan een voorbode zijn van een beroerte. Daarom is het belangrijk om onderzoek te doen naar de oorzaak van de TIA en medicijnen te gaan gebruiken om de kans op een beroerte te verminderen. Tijdens de opname in het ziekenhuis proberen we zo snel mogelijk uit te zoeken welke (behandelbare) risicofactoren bij u een rol spelen. De belangrijkste risicofactoren zijn: suikerziekte, hoge bloeddruk, roken, tekort aan beweging en een hoog cholesterol. U krijgt

de volgende onderzoeken:

  • Anamnese en neurologisch onderzoek Om erachter te komen of u inderdaad een TIA heeft gehad, vragen we u te vertellen wat er precies is gebeurd (= anamnese). Het neurologisch onderzoek is nodig om te kijken of er restverschijnselen zijn.

  • Bloedonderzoek Uw bloed wordt onderzocht: is er een ontsteking, hoe is de bloedsuiker, is er bloedarmoede, wat is de waarde van het cholesterol.

  • ECG Er wordt een hartfilmpje gemaakt om het ritme van het hart te beoordelen en om te kijken of er andere hartafwijkingen zijn.

  • CT-scan of MRI scan Een scan van de hersenen is nodig om te kijken of er restverschijnselen zijn en om er zeker van te zijn dat er niet iets anders aan de hand is.

  • Duplex halsvaten Met een geluidsonderzoek van de bloedvaten in de hals wordt gekeken of deze bloedvaten misschien vernauwd zijn. Een eventuele ernstige vernauwing kan door een operatie worden verholpen.

Uitslag

Aan het eind van de dag bespreekt de neuroloog de uitslagen met u. Eventueel bespreekt hij/zij met u of verder onderzoek nodig is. U krijgt te horen welke risicofactoren gevonden zijn en wat op dit moment de beste behandeling is. Tussen de onderzoeken door verblijft u op afdeling 3A (Alrijne Ziekenhuis Leiden) of B3 (Alrijne Ziekenhuis Leiderdorp). U en een eventuele begeleider krijgen thee en koffie en een broodmaaltijd om het wachten zo comfortabel mogelijk te maken.

Vragen

Heeft u nog vragen en/of opmerkingen naar aanleiding van deze folder, stelt u deze dan aan de baliemedewerker van de polikliniek. De polikliniek Neurologie van Alrijne Ziekenhuis (alle locaties) is van maandag tot en met vrijdag tussen 08.30 - 12.00 en van 13.30 - 16.30 uur bereikbaar via telefoonnummer 071 582 8056.